Commentaar bij ‘De onvoltooide’

Ik schreef een commentaar bij ‘De onvoltooide’, het romandebuut van Peter Nijssen

bij De Onvoltooide
wat commentaar

1.

Wijnand Veldert en Bern(hard) Nevens zijn op een zonderlinge wijze met elkaar verweven. ‘Ik weet maar heel weinig, Bern, maar toevallig weet ik veel van wat jij weet. Dat komt –wie weet – omdat wij zielsverwanten zijn?’. Dat is zacht uitgedrukt. Ze leven beiden eenzaam (althans in de drie weken waarin ze elkaar enkele keren ontmoeten) zijn uit dezelfde streek afkomstig, bezigen hetzelfde idioom, delen elkaars interesses, vullen elkaars dialogen moeiteloos aan, zijn beiden geboeid door bucolische, arcadische landschappen, declameren hele strofen (van buiten!) uit vooral Engelstalige teksten, en vooral: fietsen zich de darmen uit het lijf. Het heeft iets van een dubbelgangersmotief al is Wijnand beduidend ouder dan Bern. In de tekst wordt terloops op dit motief gezinspeeld: [ ik was op zoek naar jou, Bern. Ik was op zoek naar een gedisciplineerd iemand met een luisterend oor, aan wie ik mezelf kon uitleggen. Naar een man die een leven leidde dat ik had kunnen hebben en misschien ook wel gehad had, als het lot niet anders had beslist. Eigenlijk was ik op zoek naar een geslaagder variant van mijzelf, naar mijn betere ik. Misschien kom jij daarbij in de buurt.]  En: [ Onze heidense broederschap. Het bij wijze van spreken nieuwtestamentische elan dat bezit van me nam wanneer ik met hem verkeerde – ik had al alles zieltogend en op een waakvlammetje in en hoek van mijn bewustzijn gedeponeerd. ] En:  [Wijnand Veldert had mij zijn hele leven uit de doeken gedaan en zijn ziel binnenstebuiten gekeerd ]

Fietsen is als mediteren: je komt jezelf tegen, zo komt Bern in mijn optiek Wijnand tegen. Sterker nog: in zichzelf sprekend tegen Veldert sprekend, tegen zichzelf sprekend. Ik kwam op die gedachtegang, omdat Veldert met zijn fantastische verhalen over vooral zijn prestaties in het wielrennen tegenover een doorgewinterde sportjournalist als Bern gemakkelijk als leugenaar ontmaskerd zou zijn. Ik had vrijwel direct de overtuiging dat veel van wat de man te berde bracht verzonnen moest zijn. Een journalist zou ogenblikkelijk Google geraadpleegd hebben over de status van zoveel verzinsels. Veldert kon volgens mij niet búiten Bern bestaan maar onlosmakelijk ín hem, als  een door Bern gefabriceerde hersenschim, een verschijning tegen wie hij spreekt, een kloon van zichzelf. Het lijkt erop alsof de door en in Veldert geprojecteerde pseudologia phantastica een door Bern gewilde wereld is: wat je allemaal in je leven zou hebben willen bereiken maar niet gelukt is, zeg maar: onvoltooid gebleven is, wat je jezelf wijsmaakte dat het wel gelukt was, wat je groter maakte dan het ooit geweest was. In Bern zat altijd al een Veldert; de pandemie die hem de gelegenheid bood naar/in zichzelf te duiken, stiet Veldert naar boven:  ‘Daar kletste vanachter mijn rug als uit het niets een renner over me heen’.   [ De mens vertelt zichzelf een verhaal, de verteller leest de wereld, de schrijver schrijft of herschrijft de wereld, en wanneer we de schrijver als verteller zien, waag ik de stelling dat alle literatuur over lezen gaat: over betekenis geven aan dingen, over het interpreteren van de werkelijkheid.]  en [ De lezer moet geloven dat wat hij leest waar is, waar gebeurd, echt gebeurd, in overeenstemming of een voortzetting van de werkelijkheid . In de andere lijn wordt het alsof juist benadrukt, en in dat geval het werk fantastisch, droomachtig, subjectief of symbolisch]. en [ over de kracht van de literatuur nog altijd geniet als gezaghebbende bron van verhalen over de werkelijkheid. We lezen ter compensatie of omwille van een gemis, een onvervuldheid die we proberen te bevredigen. . Lezen is net als schrijven een kunst en een spel.]
Kort en bondig: in een periode van afzondering krijg je intense aandacht; voor jezelf, voor je omgeving. Je kijkt en ervaart met nieuwe zinnen de diepere lagen in jezelf en de wereld. Veldert komt vanachter de rug van Bern  ( zijn verleden) naar boven. Hij krijgt Veldert in zicht. Krijgt inzicht.

Mijn theorie dat Veldert een afsplitsing van Bern was /is , een in Bern geïncorporeerde tweede ik leunde sterk op de volgende passage:

Ik stopte op de plek waar we de eerste keer onze fietsen tegen een bankje hadden gezet. Maar misschien had ik dat verkeerd onthouden, want er was daar geen bankje. Anderzijds was ik ervan overtuigd dat het precies dezelfde plek was waar ik met Veldert had staan kijken. Toen ik daar al een poos stond te mijmeren, kwam in de verte een wat oudere man aangelopen. Terwijl hij naderde, werd het me duidelijk – eerst aan zijn motoriek, vervolgens aan zijn blik en gestalte – dat hij geen doorsneeman was. Dit heerschap was- hoe zeggen we dat zonder er iets pejoratiefs in te laten doorklinken? – verstandelijk beperkt. Mentaal geretardeerd, Overduidelijk. Vroeger kon je ook zeggen: geestelijk gehandicapt, zwakzinnig, of gewoon gek zoals Veldert gezegd zou hebben als hij erbij was geweest. (…) Ik zag het aan de manier waarop hij zijn kleding droeg(..) aan zijn ongecoördineerde bewegingen, de onnavolgbare hoekigheid waarmee hij voortstapte (..) aan het vreemde gezicht waarin twee priemende ogen bij elkaar lagen. Wat niet afdeed aan zijn vrolijkheid en de intense en ontwapende levendigheid van zijn blik en zijn bewegingen. Hij klopte met gemoedelijke driftigheid op de schouder en wees. Hij wees heftig terwijl hij met zijn wijzende vinger naar het natuurtoneel wees dat ik gadesloeg.  Jaha, mooi hè, alles!’ Dat verwijst overduidelijk naar Veldert, die op dezelfde plek bij hun eerste ontmoeting bewonderend had gezegd ‘M-m- mooi hè, alles. Waarop Bern toentertijd antwoordde: ‘Ik zou je niet durven tegenspreken.” dat is hier letterlijk op te vatten; hijzelf sprak die woorden uit. Bern projecteerde op een gestalte als Veldert zijn imaginaire wereld en nam hem in zich op, ging met hem in zichzelf in gesprek. Het staat er duidelijk: ‘Hij deed precies hetzelfde’. Het woord werd vlees en andersom. De Veldert in hem trad naar buiten ‘Hij kneep zijn blauwe ogen tot spleten en plooide zijn dunnen lippen in een glimlach. Het was een magere man, lange haren, die in grijzige slierten onder zijn helm vandaan wapperden (zie de beschrijving van ‘de gek’ hierboven). Veldert leed aan wanen, vergrootte zich. Een andere analogie moet ik niet onvermeld laten. Veldert stottert, de zwakzinnige wordt als volgt geduid: ‘hij brabbelde onderwijl honderduit, het enige wat ik wat ik als een zich herhalende bezwering uit al het koeterwaals meende te kunnen opmaken, was zim zum,zim zum. Tja, hier op deze plek vallen gek en Veldert samen in een beeld dat misschien Bern van zichzelf had wanneer hij zich te buiten ging aan allerlei voorstellingen die altijd onvoltooid moesten blijven. Op deze ‘heilige plek’ [ zim zum in het Hebreeuws] ‘ontmoet’ Bern Veldert – voor het vertrek van een van de fietstochten verschijnt Veldert in een halo van fonkelend licht. [Een plek die inspireert, die de verbeeldingskracht in werking zet. Een spirituele, met geheimzinnigheid geladen plek. ]. [ Mijn mond viel open. Die plek aan dat Elpad, die ik nu opnieuw geneigd was een tableau vivant te noemen, had ik inderdaad tot tweemaal toe als zeer bijzonder ervaren, een mystieke realiteit die je – zo las ik als verdere uitleg bij het begrip Zim zum – kan transporteren naar omgevingen buiten de directe omranding van de plek waar je die gewaarwording had.]  Hier werd Veldert geboren uit Bern, hier neemt Bern afscheid van hem, is hij zelf herboren, komt hij tot het besef dat hij aan wanen leed en terug moet naar de werkelijkheid, hoewel hij opmerkt: Van de gekken komt de wijsheid! [ Pasta pesto krijgt een rare smaak bij zoveel veronderstelde eeuwigheidservaring. Ik nam een paar flinke slokken water. Ik vroeg me af of ik misschien bezig was zelf gek te worden en of dat iets met het weer en de specifieke omstandigheden te maken had.  Nee hoor, viel wel mee.  [Kunst kan ons confronteren met het ongehoorde en ongeziene, en werkt dan als een ‘vervuld moment waarbinnen ons de voorafschaduwing van het nog niet gewordende getoond wordt, verscholen als louter mogelijkheid ] [Het was een diepe gedachte, ik begreep het bijna. ]

Ik vermoed dat het hier gaat om een zogenaamd ‘piekmoment’ van Mazlov, waarbij je een blik krijgt in/op een ongekend geluksgebied, een tijdloos hier en nu. Ik heb het zelf driemaal mogen meemaken.[ Ten eerste een gevoel van gemis en een daaruit voortvloeiend verlangen naar wat ons ontbreekt: het sacrale. Ten tweede was die verwijdering de voorwaarde voor de geboorte van iets nieuws, iets anders]

Ik was er dus van overtuigd dat Veldert niet in het echt bestond, enkel in het brein van Bern. Want waarom ging hij niet op zoek naar hem? Waarom klopt hij niet aan in Groenekan als hij tijdens  een fietstochtje met Veerle uit een huis Sorry hoort klinken, lied dat Veldert zong tijdens een tocht met Bern? Waarom is Veerle niet benieuwd naar die goede vriend van haar man? Omdat hij niet bestond, hield ik vol.

Maar dan gaat heel mijn theorie ondersteboven, als Veldert naar Bern mailt dat hij zich niet zo goed voelt en uitziet naar het boek dat Bern schrijft (= De Onvoltooide). En als later ook nog de overlijdensadvertentie van Veldert in de krant verschijnt met naam en toenaam, ook die van zijn twee dochters en zijn vrouw, wordt mijn interpretatie niet langer houdbaar.

Ik vind het eerlijk gezegd buitengewoon jammer dat Veldert van eigen vlees en bloed blijkt te zijn geweest en niet van dat van Bern. De Onvoltooide zou aan kracht gewonnen hebben als het bestaan van Veldert  in twijfel getrokken zou kunnen worden, en het oordeel aan de verbeelding van de lezer was overgelaten. Een open einde (zonder de mail van Veldert, zonder de overlijdensadvertentie) zou dat toegelaten hebben, het boek niet af, onvoltooid. Nu is het boek af, voltooid en Wat af is is niet gemaakt [ Voltooid werk (Benjamin) drukt minder zwaar op grote schrijvers dan de fragmenten waar ze hun hele leven aan werken.]

Dan rijst opnieuw mijn opmerking als ondersteuning van mijn hypothese. Hoe kan het dat een verslaggever/ journalist als Bern de mallepraat/ de leugens van Veldert niet heeft gecontroleerd? Elke muziek-/wielerliefhebber (zoals ik)  had hem simpel ontmaskerd. Ik vind dit onlogisch/onrealistisch. Bern twijfelt tweemaal enigszins aan wat Veldert allemaal oplepelt, maar daar blijft het bij. Ik zou hem als hoofdredacteur van Cultuur Radio 1 op het matje geroepen hebben.

Ter vergoelijking merk ik op, dat Bern zelf ook veel praatjes begint te krijgen, waar hij bijvoorbeeld beweert voor Langs de Lijn een reportage gemaakt te hebben, terwijl dat gelogen is: deze Bernhard Nevens heeft dat nooit gedaan! Nu zou ik de conclusie kunnen trekken dat ook Bern nooit bestaan heeft, en dat Veldert en Bern een afsplitsing zijn van de schrijver!! En dat doe ik bij dezen. Ze zijn van ene Peter Nijssen, hardloper, fietser, uitgever, en verteller van al wat Veldert en Bern in hem verenigen.

2.

Dat wat zich in dit boek afspeelt in pandemietijd, is niet verwonderlijk: daar krijg je de kans je op jezelf te richten, aan zelfreflectie te onderwerpen. In die korte periode is Bern zichzelf in een verhevigde staat van bewustzijn. De structuur helpt de geoefende lezer om zicht te krijgen op wat de ik doormaakt van een paar weken vóór Pasen tot en met Tweede Pinksterdag. Hij doorziet dat de Veldert in Bern (de gedroomde alleskunner, de luchtkastelenbouwer, de fantast en daardoor een van de wereld vervreemde mens) moet afsterven ( in de Goede week) wil hij behouden wat er is, wat hij heeft, verzoend raken met wat is, niet met wat had kunnen zijn.[ Ik had een nieuwe mens leren kunnen, in al zijn hoedanigheden ] (parallel aan de opstanding van Christus met Pasen). Dit alles had ook mijn leven veranderd, maar niet zichtbaar. [ Het was een warme, geurige avond, windstil, heerlijk. Ik liep door de mooie, rustige buurten. (.) twintig jaar geleden was hier niks. Waste land.

Het is goed hier, schoot het door me heen. Het is hier goed. Het waren ontregelende tijden, maar we moesten blijven geloven in de utopie van het nieuwe begin, van de nieuwe wijk, van de nieuwe mogelijkheden. Enfin, dat soort dingen zei ik tegen mezelf. Ik loofde de grondleggers van de Vixes-wijken.]  

[ Ik ga door met dankbaar te zijn voor dit leven waar je uit weg bent, ik ga door met mijn liefde ervoor’.] en [ Misschien bestaat de makkelijkst bereikbare, voor het individu meest bevredigende en voor de menselijke samenleving nuttigste vorm van vrijheid erin om het werk dat je doet goed en dus graag te doen ]. Spinoza is niet ver weg, al valt die naam niet tussen al die bronnen die worden aangeboord.

3.

Twee werelden staan in dit boek tegenover elkaar: die van de (burgerlijke, in loondienst werkende) verslaggever tegenover die van de vrijbuiter, de fantast, de creatieve kunstenaar. Aan het eind van het boek vraagt Bern zich af: [ Wat had er dan anders gemoeten? Ik wist het niet. Ik was me scherper dan ooit bewust van het pijnlijke, weemoedig makende besef dat er aan de verstreken tijd niet meer te veranderen valt.] en :.

Voor de vervoering die Bern samen met/ door /als Veldert ten deel valt, is hij dankbaar. Hij krijgt tijdens de fietstochten aandacht voor details in eigen omgeving. Al beschrijft hij zijn routes als een gids, als een verslaggever [Hij besloot zich onder te dompelen in een min of meer burgerlijk bestaan. Hij wilde met ijzeren discipline zijn matineuze overpeinzingen vastleggen], als journalist, onderweg ontvouwt zich in hem liefdevolle bijna mythische aandacht voor flora en fauna. Aandacht voor het kleine, bestaande, voor het ritme, rituele van het dichtbije. Daar draait het volgens mij om in dit boek: heb aandacht voor de wereld, verzoen je met wat je hebt, wat je beleeft, blijf bij jezelf. [ door zoveel mogelijk op je plek te blijven houd je jezelf in evenwicht ].
Bern, Veldert, de lezer worden het hele boek door vergast op referaten, minicolleges, citaten, parafrasen, monologen, filosofietjes [ en dat vaak zo maar uit het hoofd! ] : niets mag aan de aandacht ontsnappen, alles wordt omstandig uitgelegd, open deuren gaan niet dicht. Essaytjes in statu nascendi vol wetenswaardigheden of het nu het fietsjargon, de flora en fauna, de routebeschrijving, het bereiden en consumeren van eten of de letteren en de muziekwereld betreft: alles wordt (bijna wetenschappelijk) geboekstaafd. Niets mag aan de aandacht ontsnappen. Alles krijgt intense aandacht. Ken de wereld en ge kent u zelve. In die zin is het boek een ideeënroman, een factieve, bijna gedocumenteerde weergave van een verhevigde staat van bewustzijn in een mensenleven. Het is wel héél veel.

4.

Op de cover staat roman boven de titel, maar op de Frans pagina  staat roman eronder zodat je kunt lezen: De onvoltooide roman wat meer overeenkomt met de inhoud, vind ik, want het boek zet je aan het denken…al heb ik in beide gevallen moeite de aangeboden tekst roman te noemen. [in deze ‘essayistische moraal wordt niets helemaal voorgoed vastgelegd, want zo vindt Ulrich,’dan verliest het opeens zijn omvang en smelt het tot een begrip’. ‘het is op z’n minst geschiedschrijving, literatuur en filosofie tegelijkertijd, maar het lijkt op geen van drieën.] Dat beaam ik.
Veldert mailt aan Bern: ik weet het, je schrijft geen verhaal, je schrijft een essay. Een tekst zonder plot. ‘. Bern: ‘Ik laat me liever leiden door de grillen van onverwachte zijwegen, tegenkrachten en gedachten en personages die in zich niet in een keuslijf blijken te laten dwingen. Jij bent de eerste die ik commentaar laat leveren. [ Maar nu had ik het gevoel – of liever scheen ik het gevoel te hebben gehad – dat deze tekst een ietwat gedragen toon moest hebben. Als je het maar breed genoeg opvatte, zou je dat het ironisch gehalte van de tekst kunnen noemen, het spel. Maar dan niet in tegenstelling met ernst. In tegenstelling met de werkelijkheid. Alsof er een folielaagje fictie over alle woorden en alle zinnen lag over heel die tekst, die toch ogenschijnlijk  - of nou ja, klaarblijkelijk – non-fictie was. Non-fictie moest zijn. Ik was me ineens bewust van de ernst.] = De Onvoltooide

5.

Bern: poëzie is leven in de vorm van niet-leven, het is een tegen zichzelf gericht leven. Een poëtica die de poëzie boven het leven stelt, ik had er schoon genoeg van, [ Het was, zag ik, 00.33 uur. Excuseer mijn nauwkeurigheid. Het was Goede Vrijdag. ] , Wat een nauwkeurigheid voor een katholiek! Hij kent de Bijbel. [ Een poëtica die de poëzie boven het leven stelt . Ik had er schoon genoeg van] Bern neemt afscheid van zijn hang naar het poëtische [ zie de gedichten die staan afgedrukt!]  misschien sacrale , waarmee hij terugkeert in de wereld van alledag.
In zijn scriptie De strikte dwangder werkelijkheid had Bern geconstateerd dat De Onzekeren van Du Perron te veel werkelijkheidszin had ten koste van mogelijkheidszin. [Ik begreep de neiging gehoor te willen geven aan de strikte feiten maar al te goed.] wat dat laatste betreft: dat is te lezen in De Onvoltooide, waar de ‘routebeschrijving’ en de dagelijkse bezigheden veel aandacht krijgen. Mocht mijn hypothese dat Veldert niet bestaat buiten Bern, dan wint de roman aan verbeeldingskracht.

6.

In een der mappen die hij op zijn zolder (bovenkamer!) vindt, ontdekt Bern een notitie onder de kop “Het onvoltooide bolwerk” een opzet voor een fictionele tekst(een korte roman wellicht). Er was blijkbaar een periode geweest waarin ik het plan had al dat materiaal om te werken tot een roman of een novelle. Als geheel moest “De onzekeren” (van Du Perron) een soort speurtocht worden naar de essenties van het bestaan. Bij het verzamelen van zijn materiaal was Du Perron voortdurend gespitst op anekdotes die karakteristiek zijn voor de morele habitus van een bepaalde tijd, een bepaald milieu of een bepaald volk. De teksten van ’ De onzekeren’ gaan over het conflict tussen de dichter en de burger, tussen de avonturier en de wijze, tussen hartstocht en berusting. O ja, over een schrijver die werkt aan een kolossale roman: een geschiedenis van de verbeeldingskracht aan de hand van het levensverhaal van zijn alter ego.
Het is een soort beginselverklaring, een poëtica van Bern zelf, hij maakt zich de opzet van Du Perron eigen bij het schrijven van De onvoltooide. Nota Bene: hij was daaraan begonnen in een tijd die vergelijkbaar is met die tijdens de pandemie: Ik was overspannen geraakt en moest op last van de huisarts paar maanden me van het dagelijkse werk afhouden. Een mooi moment dat ik de gelegenheid had aangegrepen nu eindelijk eens werk temaken van een groot essay dat ik al vele jaren wilde schrijven. Iemand moet toch een verhaal schrijven over Du Ponts onvoltooide cyclus De onzekeren!’ verzucht Bern. Wel, aan het eind van de lectuur van De onvoltooide, mag je zeggen, dat hij dit volbracht heeft, op geheel eigen wijze.

Tegen Berns familieleden die hem vragen wat hij die drie weken van zijn ‘quarantaine’ heeft uitgevoerd, zegt hij: Ik heb wat geschreven. Ik ben een groot opstel aan het schrijven over eh… een literair onderwerp. En verder… verder heb ik veel gewandeld en gefietst. En op een van die fietstochten ben ik een interessante vent tegengekomen. Ik vertelde hun in het kort het verhaal van Wijnand Veldert. ‘Rare jongen, mijn vader. Altijd al gedacht’ zegt zijn zoon. ’Je hebt geen wezenlijke interesse voor een ander, bent erg op jezelf gericht’ zegt zijn vrouw namens de kinderen. Misschien had ze gelijk, zegt Bern. Want inderdaad was hij een tijdje ‘raar’  geweest en vooral op zichzelf gericht! Meer dan zij vermoeden!! mag ik aanvullen. Lees maar wat er (niet) staat.

7.

Leuk is dat jij jezelf ook opvoert tijdens de presentatie van De stille fanfare  van Kees van Domselaar: Ik was erbij. Er sprak daar zo’n kwibus van de uitgeverij. Eindeloos verhaal, maar verder heel gezellig hoor. Ik ken je beter, deze zelfspot zij je vergeven.


8.

Wat de onvoltooide Achtste Symfonie van Schubert betreft: toen ik tweemaal per week van Nijmegen naar Arnhem stuurde om in het Gymnasium aldaar in de namiddaguren poëzie en tekstkunde aan de Gelderse Leergangen te onderrichten, had ik steevast deze Schubert aanstaan, een van de mooiste melodieën aller tijden. Daar ervoer ik dat muziek het wint van poëzie.

Victor Vroomkoning Tachtig, Zijn mooiste gedichten/ Intiem bestaan, over de poëzie van Victor Vroomkoning Gebroken WitVrije ValParenOmmezienDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekVerloren spraakIJsbeerbestaanLippendienstOud zeerEcho van een echoKlein MuseumDe laatste dingenDe einders tegemoetOorlogsgeweld in OoijpolderMijn overbuurvrouw is een meeuwLevensbericht Wam de MoorHet Nijmegengevoel Langs brede rivierenOranjesingel 42 Het BenedenstadsliedIk wou dat ik een vogel wasViering 80ste verjaardag op 6 oktober 2018Vluchtelingen in de stadVroom, frivool, VileinIlja Leonard PfeijfferOmtrent VincentGelderlandDe 100 mooiste wielergedichtenVan Hugo Claus tot Ramsey NasrAvenueDe eerste eeuw van BoonDe Nederlandse poëzie in pocketformaatBoem Paukeslag!Tijd is niks, Plaats bestaatOlifant in BoaDe bruiloft van KanaSchijndel belicht en gedichtPoëzie & beeldenStadsdichters bijeenLuister - Rijk - KijkenArnhem-NijmegenAgenda 2007TransfiguratieVers verpaktVerstild Nijmegen, Agenda 2006Waar ik naar verlang vandaagHet liefste wat ik heb25 jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005Agenda 20051944 - Brabants Centrum - 2004Alles voor de liefdeNooit te vangen met haar eigen penNavel van ’t landSpiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst10 Jaar NijmegenprentDe geur van ieder seizoenHet is vandaag de datumDe mooiste sonnetten van Nederland en VlaanderenHoe wordt je halfopen mond gedichtRoute 65Het mooiste gedichtBr.O.Nr.Geen dag zonder liefdeInversZie de stille minuut van de roosGroesbeekOmmetje DukenburgEen proces in de hersenenKeer dan het getij en schrijf!Circuit des SouvenirsSchrijversportrettenDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekIJsbeerbestaanTurning TidesEen zucht als vluchtig eerbetoon