Klik hier voor het artikel 'Vroomkoning ook stadsdichter van Nijmegen' door Piet van Oers, Brabants Centrum, 2 november 2006 (link opent in een nieuw venster)
Koren
Er was een kind in een klas
sidderend van stilte, het sloop
door het open hoge raam,
kroop in een tak van de wijde
eik die het schoolplein over-
schaduwde, nestelde zich in
de kroon, zag terug over het
land waarop het zich zijn moeder
waande koren bijeen bindend,
tranen in haar verre ogen omdat
het onder haar vandaan kwam.
Scheiding
Ik moest van huis om sprookjes
te verleren. Hoe kon ik nu weer
zweren dat buiten poedersuiker
was gestrooid?
Ik liep te dolen aan moeders
zomen. Zij deed mij van de
hand waar mijn koffer haar
te lastig viel.
Die verschrikkelijke sneeuwman
van mijn vader zou wel zeer staan
vloeken in zijn bloembedauwde
baard. Ik zag de knechten bij de
oven verstijven van het ijs dat uit
zijn ogen pegelde.
Op het perron waren wij alleen
nog woordelozer dan voorheen.
Sneeuw hing haar een sluier om.
De trein, reusachtig wittebrood,
rees uit de verte op.
Zij kwam mij nooit zo na
als toen ik afstand van haar nam.
Ik werd haar verre bruidegom.
Proef
Ik zet mijn zoon op sterk water.
Wij staan tegenover het kasteel.
De ring van ijs slaat
duizend bruggen tegelijk.
Van de kant af moet hij
weer staan en lopen leren.
Hoor hem van angst eens
fantaseren dat het barst.
Hij houdt zich aan
mijn panden overeind.
Zijn tong gaat stilaan liggen.
Wij naderen het slot.
De rug tegen de muur herkrijgt
Brugmans zijn praatjes.
Hij glijdt branie van mij weg.