Lelijkheid Nijmeegse straatbeeld

Lelijkheid in het Nijmeegse straatbeeld, debat over de lelijkste plek van Nijmegen; in LUX, Nijmegen 22 april 2008

Het gaat vanavond om een beeld van de Nijmeegse lelijkheid. Niet die van gebouwen, is uitdrukkelijk vermeld. Maar mag ik erop wijzen, dat pleinen, parken, straten, kruispunten en andere ruimtes in de open lucht hun karakter ontlenen aan juist de context, de omgeving, vaak bebouwing. Stelt u zich het Sint-Pietersplein voor, omringd door de behuizing van het Kelfkensbos: dat wordt toch een stuk minder aantrekkelijk; of zet tegenover het Valkhof de Keulse Dom, en het plein wordt een publiekstrekker; FiftyTwoDegrees mag dan wel een vooruitstrevend gebouw heten, maar ik vind het misplaatst waardoor de wijde omgeving een lelijke plek geworden is, dat geldt eveneens voor het Casino dat de Waalkade afbreuk doet en zo zijn er in het Nijmeegse nogal wat voorbeelden te noemen.
Overigens is lelijkheid een subjectief begrip. Ik versta onder lelijkheid: iets wat er niet hoort, wat vloekt, detoneert. Zo kan ook gedrag lelijk zijn, maar daar gaat het nu niet over.
Het is gemakkelijk, de lelijkheid buiten het centrum, in buitenwijken te vinden, maar dat is een gemakkelijke weg. Ik kies voor in het oogspringende lelijkheid midden in het hart van Nijmegen. Daar waar het extra pijn doet.

Neem de horecabouwsels op de grote pleinen in het centrum van Nijmegen die als wratten de omgeving hebben aangevreten. Neem een plein als dat van voor het Valkhof waarop ook de Godenpijler, die om onduidelijke redenen scheef staat, bijdraagt tot een mislukt geheel . Neem het Joris IvensPlein , waar de horeca het monu-ment heeft weggedrukt, het hele plein ontsiert. Neem het Keizer Karelplein dat vanuit het Kronenburgpark door een horecabouwval aan het oog onttrokken wordt. Neem Plein 1944 , dat in de volle breedte door een soort van eetgelegenheid (nota bene: het heet ’t Pleintje!) misvormd is. Neem het Stationsplein . Neem de Grote Markt nabij V&D . De opnames spreken voor zichzelf.
Het lijkt wel, alsof Nijmegen vooral de frites- en broodjesconsumerende passant tegemoet wil komen. Alsof nog niet genoeg terrassen het lopen bemoeilijken. Nijmegen toont zich van in de vroege lente tot en met de laaste najaarsweek: één groot terras; de straten versmald tot bijna een enkel spoor. De stad autovrij zodat de gesel van de horeca eroverheen kan. Geef mij maar de winter waarin de straten zich laten zien zoals ze zijn zonder de hindernisbaan van stoeltjes, tafeltjes en allerlei soorten parasols en aanprijsborden; de winter waarin je zicht hebt op de oorspronkelijke ruimte, de gevels, het eigen lijf van de stad.Wat een zielloosheid kent deze stad op een regenachtige zomerdag als al dat zit- en tafelwerk is inge-pakt en ingesnoerd en de parasols zijn ingebonden.

Dit als inleiding.

Stel, je komt van een willekeurige plaats aan op het station van Nijmegen, de schemer is ingetreden; niets vermoedend zet je van tussen de schuifdeuren voet op Nijmeegse grond; en daar sta je dan in een grijze vlakte; je steekt over en wordt bijna ondersteboven gereden door een bus of taxi op volle snelheid; omzichtig manoeuvreer je naar rechts waar op een onooglijk onverlicht pleintje wat schaakstukken over elkaar heen liggen; je vraagt je af waar Nijmegen ligt, of het nog ver is want een duidelijke aanduiding naar het Centrum ontbreekt; op goed geluk neem je een duistere laan met fietsen, een horde fietsen (ik heb weken achtereen die fietsen bestudeerd; ze staan er tot in de eeuwigheid; van wie zijn ze? waarom staan ze hier? het is een eeuwig fietsenkerkhof) ; je ontdekt een langgerekt grasveld; het is nauwelijks te onderscheiden, de takken van de bomen zijn in en over de lantaarns heen gegroeid. Je begeeft je naar het gras, onderbroken door wat potten en de overblijfselen van wat een fontein moet zijn geweest . Voor de goede orde zijn de opnames overdag en niet ’s avonds gemaakt zodat het grasveld met wat zich daarop en ertussen bevindt, in al zijn schrale glorie voor u ligt. Maar voor de goede orde: de fontein die het wél doet, namelijk die bij een andere entree van de stad, die aan de Brabantse Poort, is dan wel in bedrijf maar het is een lachertje; de fontein heeft het kennelijk aan zijn prostaat, want zijn stralen komen nauwelijks omhoog en bij een beetje wind is het een moeizaam meelijwekkend vertoon in plaats van een glorieuze welkomstgroet.

Een stad schat je naar gelang haar entree; welnu: de entree van Nijmegen per spoor is treurigstemmend. Hier is niets van schoonheid, bekoorlijkheid te ontdekken, niets dat je als vreemdeling het idee geeft dat je er welkom bent. In het verlengde ervan ligt het Keizer Karelplein, dat misschien wel het mooiste parkje van Nijmegen herbergt maar hoe geraak je daar? Het trotse beeld van Karel staat er voor niets en niemandal, terwijl Nijmegen zich maar al te graag als Keizerstad afficheert.

Stel: je neemt vanuit het station een andere weg, je steekt over (weer met groot risico want bussen razen je van alle kanten voorbij) en je loopt stationafwaarts naar beneden in de richting van waar je de stad vermoedt; je komt op een ingewikkelde kruising; in het midden ervan bevindt zich een merkwaardige obelisk of wat is het? Je hoort water kabbelen; je wilt weten wat het is maar je geraakt er niet want je wordt voortdurend door verkeer gehinderd. Om het even duidelijk te zeggen: dit was de oude trotse toegang tot de stad; door de Nijmeegse stadsarchitect Bijlard werd uit een legaat van Adolf Quack in 1926 de Marie-Adolffontein gebouwd; in 1957 werd hij verwijderd en in 2000 herplaatst. In de volksmond werd het al gauw het Quackmomument genoemd . Wat de Eiffeltoren voor Parijs is, was dit Monument voor Nijmegen; je was er niet geweest als je er niet mee op de foto stond. Ik schreef er vorig jaar dit gedicht over:

De herrijzenis van Quack

Iedereen wou met De Stijve op de plaat,
trekker van formaat blijkens prentbrief-
kaarten uit zijn glorietijd. Wie niet met
‘m paarde was niet in Nijmegen geweest.
Paarden dronken van zijn spuitend nat.

Stilaan rees wrevel over Bijlards uitleg
van de laatste wil van schenker Quack,
werd de hybride staat van zuilfontein
gelaakt, neergehaald werd hij geruimd.

Een halve eeuw erna kreeg men weer zin
in hem, oog voor zijn art deco. Te midden
van zijn stralend vocht kwam hij met rood-
granieten schacht en kop onveranderd over-
eind, het opgetogen welkom van de oude stad.

Nu staat het Quackmonument er verloren bij; het is mij ter ore gekomen, dat de partij van Ben van Hees de parkeerruimte vóór de schouwburg weer terug wil geven aan het parkje dat hier eertijds lag, lopend vanaf het Keizer Karelplein naar de Quackfontein. Hulde voor dit plan, waardoor het monument wellicht weer de status krijgt die het verdient.

Goed, het Keizer Karelplein voorbij kom je aan een kruising, links af de 1ste, rechts af de 2e Walstraat. Ga er niet in, want de straten zijn zo akelig lelijk dat je er zelf lelijk van wordt; ze zijn de allerlelijkste van de Nijmeegse binnenstad. Het is toch eigenlijk ongehoord dat midden in onze stad dit tweetal zich ongegeneerd in zijn lelijkheid kan wentelen. Ik laat de camera, in de handen van Martijn Grootendorst, het werk doen. Laat ik het bondig zeggen: de 2e Walstraat is voor mij de lelijkste plek van Nijmegen.

Gelukkig is er nog de Waalbrug, de Brug (opname?). Ga er ’s nachts eens naar kijken; dan overkomt u misschien wat ik in het gelijknamige gedicht opschreef en waarmee ik mijn relaas positief afsluit.

De brug

Vreemdstil is het, water kabbelt, niets herinnert aan
de ingespannen dag. De Steven slaat drie maal.
Zuster maan verwarmt de brug. Uit het oosten
komt een zeilboot aangedreven. Langs een jakobs-
ladder stijgen zeven stervelingen door tot op
de boog, verdwijnen in een hemelplooi.

Overdag last de brug grond aan grond, is ze ding
voor druk vervoer, ’s nachts zweeft ze van haar
pijlers los, bindmiddel tussen stroom en firmament,
haar baldakijn lucide aanzet tot een hemelvaart.

Bij dag is ze plat bedrijf, bij nacht vervoering
voor de enkeling die hoogte zoekend haar ontmoet.
Zonder boog zou deze brug niet meer dan massa zijn,
haar hoogheid spant zich waar ze opzien baart.

Victor Vroomkoning Tachtig, Zijn mooiste gedichten/ Intiem bestaan, over de poëzie van Victor Vroomkoning Gebroken WitVrije ValParenOmmezienDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekVerloren spraakIJsbeerbestaanLippendienstOud zeerEcho van een echoKlein MuseumDe laatste dingenDe einders tegemoetOorlogsgeweld in OoijpolderMijn overbuurvrouw is een meeuwLevensbericht Wam de MoorHet Nijmegengevoel Langs brede rivierenOranjesingel 42 Het BenedenstadsliedIk wou dat ik een vogel wasViering 80ste verjaardag op 6 oktober 2018Vluchtelingen in de stadVroom, frivool, VileinIlja Leonard PfeijfferOmtrent VincentGelderlandDe 100 mooiste wielergedichtenVan Hugo Claus tot Ramsey NasrAvenueDe eerste eeuw van BoonDe Nederlandse poëzie in pocketformaatBoem Paukeslag!Tijd is niks, Plaats bestaatOlifant in BoaDe bruiloft van KanaSchijndel belicht en gedichtPoëzie & beeldenStadsdichters bijeenLuister - Rijk - KijkenArnhem-NijmegenAgenda 2007TransfiguratieVers verpaktVerstild Nijmegen, Agenda 2006Waar ik naar verlang vandaagHet liefste wat ik heb25 jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005Agenda 20051944 - Brabants Centrum - 2004Alles voor de liefdeNooit te vangen met haar eigen penNavel van ’t landSpiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst10 Jaar NijmegenprentDe geur van ieder seizoenHet is vandaag de datumDe mooiste sonnetten van Nederland en VlaanderenHoe wordt je halfopen mond gedichtRoute 65Het mooiste gedichtBr.O.Nr.Geen dag zonder liefdeInversZie de stille minuut van de roosGroesbeekOmmetje DukenburgEen proces in de hersenenKeer dan het getij en schrijf!Circuit des SouvenirsSchrijversportrettenDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekIJsbeerbestaanTurning TidesEen zucht als vluchtig eerbetoon