Krakatau 2008

Literair tijdschrift Krakatau, Benne van der Velde, nummer 49, 2008

Wat bracht u ertoe om op een gegeven moment gedichten te gaan schrijven? En waarom specifiek dit medium?
Heel misschien ben ik wel door mijn opvoeding tot het dichterschap voorbereid: mijn Antwerpse moeder zong nogal eens (Vlaams en Frans) door het huis, mijn vader had een luide tenor waarmee hij in het kerkkoor zijn Gelderse tongval voor het hem onbegrijpelijke maar lucide gregoriaans inwisselde,’s zondags stond de radio op Belcanto, ik had een dichtende zeer verre heeroom, mijn tweelingzus en ik speelden piano, ik bovendien viool. Ik schreef al vrij jong eigen melodieën, leverde er teksten bij, deed aan schoolcabaret, schreef een bijna blasfemisch Onze Vader voor rector Gerard Knuvelder, dat ik op een ‘directeursdag’ ten gehore bracht.
Aanleg is ondoorgrondelijk vaak en waarom, wanneer, hoe en waar je precies tot iets geroepen wordt, laat ik aan het (door wie, door wat?) ‘gegeven moment’, zeg maar: het toeval over.
Ik houd het erop, dat ik tijdens een H.B.S.- uur de leraar niet meer zag zitten en wat regels begon te schrijven die ik halverwege afbrak en vervolgens van een bepaald ritme en aan het einde van rijm voorzag; of dat ik tijdens een van mijn talloze vice versa spijbeldagen in de trein van Boxtel naar Eindhoven mijn pen uit mijn overbodige tas nam en in een natuurkunde- schrift, dat bol stond van
onbegrijpelijke zaken, licht cynische genoegdoeningen over de door mij ontweken school ging ventileren. Puberverzen over vermaledijde docenten regen zich daarna aaneen; ik verzon op den duur een pseudoniem want als ze in verkeerde handen zouden vallen, zouden ze me wel eens mijn plaats op school kunnen kosten.
Mijn eerste gedichten stelden overigens niet veel voor. Heel veel later - ik was vijfenveertig - kwamen mijn eerste voldragen geesteskinderen ter wereld. Onder hetzelfde pseudoniem.

De Nederlandse poëzie-scene is relatief klein, omdat ons taalgebied nu eenmaal klein is. Kinnesinne en achterklap tussen de dichters onderling is (wellicht daardoor) schering en inslag. Heeft u dit wel eens meegemaakt en zo ja, hoe ging u daarmee om?
In de (beeldende) kunstwereld is kinnesinne enigszins begrijpelijk; veel kunstenaars opereren meestal in een en hetzelfde klein afzetgebied met geringe expositiemogelijkheden; dat daar ellebogenwerk aan te pas komt, nepotisme ontstaat, scheve blikken worden geworpen ligt voor de hand.
De situatie in de schrijversbranche is toch ietwat anders. Als je eenmaal een uitgever gevonden hebt, maakt het mijns inziens weinig uit waar je woont en leeft, al wordt daar in de grachtengordel anders over gedacht. De uitgever zorgt voor de verspreiding van je werk, je bent niet afhankelijk van een expositieruimte; je boek, je bundel ligt overal in Nederland te koop, is daar te bestellen. De collega - schrijvers van je fonds ken je lang niet allemaal en die bij je in de buurt wonen hebben vaak een andere uitgever. Weinig aanleiding tot achterklap dus.
Toch is het niet uitgesloten, dat er naijver ontstaat wanneer je, overtuigd van je kwaliteiten, in tegenstelling tot anderen nauwelijks tot publicaties komt, je weinig gevraagd wordt, je werk onbesproken blijft, nooit eens een aai over je bol krijgt, je jezelf niet of te geringschattend terug vindt in een vooraanstaande bloemlezing. Een groep Brabantse dichters vond het dermate belangrijk, al was het maar met één gedicht, in de laatste Komrij te staan, dat ze zichzelf afficheerde als de Brabantse Komrij-boys of iets van dien aard (en daar was geen greintje zelfspot bij). Alsof ze na jaren onderwaardering en wrok eindelijk zoete wraak namen op hen die er niet instonden. Alsof dichten een kwestie van tellen is.
Ikzelf heb enige kinnesinne/ achterklap ervaren tijdens de verkiezing van de door de Contrabas en Rottend Staal in 2006 georganiseerde Publieksprijs voor de Beste Poëziebundel. Toen een halve klas middelbare scholieren binnen één uur op mijn bundel Stapelen stemde, brak heibel los. Daar moesten malafide praktijken aan ten grondslag liggen, veronderstelde een aantal mededingende dichters die op de website van de Contrabas over elkaar heen buitelden. Ik heb me er niet mee bemoeid. De zaak werd snel uitgezocht, er bleek niets aan de hand maar nogal wat dichters hadden zich toch maar eventjes van hun verongelijkte kant laten zien. Stapelen won overigens.
Wie publiceert, moet er nu eenmaal rekening mee houden dat je wel eens deuken op kunt lopen, afgewezen wordt, negatieve kritiek krijgt. Dat je moeite of onvrede hebt met het succes van collega’s en dat naar buiten brengt, is weliswaar menselijk maar weinig zinvol. Wat schiet je ermee op? Je moet geloven in je eigen stem, je eigen poëtica. Naarmate je ouder wordt, heb je je eigen pad gekozen en word je daar niet gemakkelijk meer van afgeleid. Ik gun ieder zijn eigen plaats in het dichterswereldje. Ik ben geen criticus, hoewel ik nogal eens deel uitmaak van een jury. Als schrijver ben ik meestal uit op de dialoog, ook op het stimuleren van het werk van anderen. Van kinnesinne heb ik weinig last. Misschien ben ik er ook wel weinig ontvankelijk voor. Ik denk ook, dat het van doen heeft met het feit dat ik weliswaar midden in het web van de Nijmeegse literatuur uithang, maar toch tot geen enkele groep behoor. Ik ben altijd, zoals mijn ouders, een kleine zelfstandige gebleven. Hoe anderen mij bezien, weet ik niet. Je bent nooit bij je eigen roddel.

Voor veel dichters is het publiceren bij een gerenommeerde uitgeverij nog steeds het summum als het gaat om herkenning voor het uitoefenen van hun vak. Hoe beleefde u uw eerste officiële uitgave?
In 1983 debuteerde ik bij twee uitgevers met ongeveer dezelfde bundel. Een misverstand lag daaraan ten grondslag. Ik ontving direct veel bijval én de Pablo Nerudaprijs voor een 5-tal verzen uit die bundel(s). Hoewel de respectieve uitgevers ( De Stiel en Wel) niet tot de ‘gerenommeerde’ behoren - ze bestaan nog steeds -, was ik met de uitgaven in mijn nopjes. En toen mijn verzen in datzelfde jaar in Maatstaf, Dietsche Warande & Belfort, Nieuw Vlaams Tijdschrift en Yang verschenen, was ik erg voldaan. Daarna ging alles vanzelf: mijn bundels verschenen met een grote regelmaat achtereenvolgens bij Agathon, Manteau en de Arbeiderspers, mijn huidige uitgever. Bij de laatste debuteerde ik in 1997 als Stella Napels
met de geruchtmakende bundel Lippendienst.

Hoe staat u tegenover het fenomeen ‘Poetryslam’?
We kennen natuurlijk al geruime tijd podiumdichters als Simon Vinkenoog, Jules Deelder, Carla Bogaards en Diana Ozon, De Dichters uit Epibreren en Bart Chabot. Hun optredens refereren aan die van rondtrekkende troubadours, die hun liederen declameerden; ritme en rijm waren noodzakelijke ingrediënten, al was het maar om de tekst beter te kunnen onthouden. Podiumdichters maken veel werk van de voordracht zonder de inhoud uit het oog te verliezen. Sinds 1993 wordt een podiumdich-ter met de tweejaarlijkse Johnny van Doornprijs onder-scheiden, genoemd naar de godfather der Nederlands-talige podiumdichters. Destijds verbonden aan Literatuur-festival De Wintertuin reikte ik achtereenvolgens aan Simon Vinkenoog en Carla Bogaards die prijs uit.

Poetryslam is toch andere koek, al zijn het zeker geestverwanten van de bovengenoemden. Poëzie in competitie-verband, een wedstrijd in woorden waarbij de performance de tekst zelf naar de achtergrond dwingt, dichters als idols manoeuvreren?: ik heb het er niet zo op, al zorgt het wel voor leven in de brouwerij. Ik vind het ook allemaal wat gejaagd: 3 minuten per optreden of iets dergelijks, komt dat de poëzie wel ten goede?

Tijdens het sporten houdt wedijver je scherp en in vorm, haalt competitie het beste uit je lijf. Maar word je van poetryslams een beter dichter? Collega-dichters lézen is aantoonbaar goed voor je eigen ontwikkeling maar ten aanzien van poetryslams heb ik ernstige twijfels. Ik heb er moeite mee, dat dichters elkaar moeten overtroeven om een ronde verder te komen. Raak je niet eerder ge-frustreerd dan op dreef als het publiek in jouw eigenste bijzijn aan collega’s de voorkeur geeft, jou afwijst?

Frank Tazelaar, directeur van Literair Productiehuis De Wintertuin, heeft vanuit Nijmegen de poetryslam ongetwijfeld bevorderd: overal krijgen beginnende dichters op die manier de kans, hun werk aan het publiek te laten horen tot en met de Grande Finale toe. Poetryslam is uitge- groeid tot een apart genre, dat zonder twijfel een nieuw publiek heeft aangetrokken. Zelfs in mijn geboorteplaats Boxtel vindt op de jaarlijkse Gedichtendag een heuse slampartij plaats. En nu maar hopen, dat het versgewonnen publiek zich op den duur ook het geschréven gedicht zal toe-eigenen…

U bent de huidige stadsdichter van Nijmegen. Wat is voor u het verschil tussen schrijven in opdracht en het schrijven uit eigen beweging en hoe pakt u dit aan?
Ik ben nu anderhalf jaar stadsdichter en heb in die periode een dozijn zogenaamde stadsgedichten geschreven. Bij mijn aanstelling heb ik uitdrukkelijk bedongen, dat het geen gelegenheidsgedichten zou betreffen, dat het verzen zouden zijn die beklijven, niet-tijdgebon- den zouden zijn. Bovendien zou ik de vrije hand hebben in de vaststelling van onderwerp/ thematiek en vormgeving. Dat is tot nu toe geëerbiedigd. Alle tot nu toe geschreven verzen staan op de website van de gemeente. Qua vorm en inhoud zijn ze zeer verschillend.

Schrijven in opdracht, want dat is het toch - de gemeente is mijn opdrachtgever - is niet gemakkelijk. Ik vertrek vanuit een door mij vastgesteld onderwerp. Eerst verzamel ik de noodzakelijke informatie, lees me daarna in en ga vervolgens aan het werk, dat meestal uitmondt in een anekdotisch of episch/ beschouwelijk vers. Alle gedichten worden in De Gelderlander afgedrukt en op de gemeentelijke website geplaatst, bovendien worden sommige apart gepubliceerd of anderszins (bijvoorbeeld in glas of op steen) afgedrukt.
Door me te moeten verdiepen in een voor mij vreemd onderwerp, blijf ik weliswaar zelf niet zo bij de inhoud betrokken als bij de andere gedichten (die laten we zeggen: uit mijzelf, spontaner tot stand komen) maar ontdek ik dat ik juist door die afstand tot een wat andersoortige poëzie kom, tot andere beelden ook. Het is wel eens goed met vreemde stof te oefenen; het hart klopt misschien wat minder, maar de vorm hoeft er niet onder te lijden, integendeel.
Wel moet ik toegeven, dat het schrijven van deze stadsgedichten me nogal afgehouden heeft van mijn ‘eigen’ productie.

Welke dichter of dichteres van de generatie die nu opstaat, heeft uw voorkeur en waarom?
De jongste jaren maken betrekkelijk jeugdige vrouwelijke dichters zoals Tjitske Jansen en Vrouwkje Tuinman terecht furore; ze doen het vooral op podia goed. Wie ook in mijn oog gesprongen zijn: Eva Cox, Micha Hamel, Maarten de Pourcq en de laat gedebuteerde Peggy Verzett. Ik ben nogal gecharmeerd van de poëzie van Saskia de Jong, hoewel die haaks staat op die van mij. Haar werk lijkt intuïtief tot stand gekomen, oogt fris, zit vol associaties, neo-logismen; haar gedichten zijn grillig gevormde klankballonnen. Nogal wat van haar frases, vooral de contaminerende werkwoordsvormen, doen denken aan die van Lucebert; De Jong poetst oude gezegdes op, schijnt zich weinig te bekommeren om de syntaxis, de interpunctie is schaars; de lezer heeft heel wat te herlezen, zoals bij Astrid Lampe, hoewel dat haar opzet niet zal zijn. Een oorspronkelijke dichteres kortom, een die je met haar hoogst eigen idioom meezuigt in haar wereld. Spannend ook, die gedichten van haar.

Victor Vroomkoning Tachtig, Zijn mooiste gedichten/ Intiem bestaan, over de poëzie van Victor Vroomkoning Gebroken WitVrije ValParenOmmezienDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekVerloren spraakIJsbeerbestaanLippendienstOud zeerEcho van een echoKlein MuseumDe laatste dingenDe einders tegemoetOorlogsgeweld in OoijpolderMijn overbuurvrouw is een meeuwLevensbericht Wam de MoorHet Nijmegengevoel Langs brede rivierenOranjesingel 42 Het BenedenstadsliedIk wou dat ik een vogel wasViering 80ste verjaardag op 6 oktober 2018Vluchtelingen in de stadVroom, frivool, VileinIlja Leonard PfeijfferOmtrent VincentGelderlandDe 100 mooiste wielergedichtenVan Hugo Claus tot Ramsey NasrAvenueDe eerste eeuw van BoonDe Nederlandse poëzie in pocketformaatBoem Paukeslag!Tijd is niks, Plaats bestaatOlifant in BoaDe bruiloft van KanaSchijndel belicht en gedichtPoëzie & beeldenStadsdichters bijeenLuister - Rijk - KijkenArnhem-NijmegenAgenda 2007TransfiguratieVers verpaktVerstild Nijmegen, Agenda 2006Waar ik naar verlang vandaagHet liefste wat ik heb25 jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005Agenda 20051944 - Brabants Centrum - 2004Alles voor de liefdeNooit te vangen met haar eigen penNavel van ’t landSpiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst10 Jaar NijmegenprentDe geur van ieder seizoenHet is vandaag de datumDe mooiste sonnetten van Nederland en VlaanderenHoe wordt je halfopen mond gedichtRoute 65Het mooiste gedichtBr.O.Nr.Geen dag zonder liefdeInversZie de stille minuut van de roosGroesbeekOmmetje DukenburgEen proces in de hersenenKeer dan het getij en schrijf!Circuit des SouvenirsSchrijversportrettenDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekIJsbeerbestaanTurning TidesEen zucht als vluchtig eerbetoon