Laatste nummer 2012. Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur, jrg.61, nr.6, december 2012. Hierin opgenomen: vijf gedichten.
Lijn 14
In hard neonlicht schok ik huiswaarts.
Ter hoogte van mijn gulp vraagt een onbevlekt
gelaat of ik niet wil zitten. Bedoelt ze mij?
Ik zie mij in de spiegelende ruit. Wat denkt zij wel?
Ik strek mij uit, wil jonger zijn dan zij vermoedt. Echt
niet?, dringt zij aan. Als ik ten tweede male naar mij kijk
zie ik mijn oude vader aan, dringt tot me door
waarom men voor hem op ging staan.
In mijn vuist de stok die hij van zijn vader erfde.
Stembereik
‘Liefste, ik hou van je’, fluister ik tegen
een leeg plastic stoeltje en een kop kouwe
koffie op het formicatafeltje in het
ziekenhuisrestaurant. Zíj hoort het beslist niet.
Wil ik dat de chirurg extra omzichtig is,
de verpleging nog liever en zachter dan
voorheen en de hemel zich even sluit
zodat zij nog niet welkom is?
Ik herhaal het later als ik haar tussen slangetjes
en apparaten in zie ademen. Nu hardop.
Afscheid
Ik leg een arm uit
naar waar ik haar vermoed,
mijn vingers haken naar
de zoelte van een dij, een borst,
maar niets wat ze ontmoeten
dan de kilte van onbeslapen laken.
Zij vertrok hoe ver
voor mijn ontwaken?
Tijd
‘Het is kwart voor acht
geweest.’ Zij zegt het
elke ochtend als ze me
wekt om twaalf voor acht.
Waarom ze dan niet zegt:
‘het is twaalf voor acht’?
Omdat ze weet hoe ik
me hecht aan wat was,
hoe ik van haar lag te dromen
toen het kwart voor acht was.
Verdomd
We zeggen niet veel meer onder het vrijen,
onze monden en handen verstaan elkaar zonder
al die omhaal in vanzelfsprekende gebaren.
Liegen is er ook niet meer bij, dat deed je vroeger
in alle oprechtheid als de ander ernaar vroeg. Ja,
natuurlijk hield je het meest van háár, was zíj de
aller-aller. En verdomd, na al die keren is ze dat nog
geworden ook, hoewel ze er nooit meer naar vraagt.